visschen
visschen - Werkwoord 1. verouderde spelling of vorm van vissen van vóór 1946/47 visschen - Zelfstandignaamwoord 1. verouderde spelling of vorm van vissen van vóór 1946/47
Wiktionary (2019)
visschen - Werkwoord 1. verouderde spelling of vorm van vissen van vóór 1946/47 visschen - Zelfstandignaamwoord 1. verouderde spelling of vorm van vissen van vóór 1946/47
John Kooy (1933)
1) → Dierenriem; 2) koudbloedige, gewervelde dieren, i/h water levend, ademhalende door kieuwen en bij welke de vinnen de plaats innemen v. ledematen. De stofwisselingsorganen komen in hoofdzaak overeen met die der zoogdieren, vertoonen echter afwijkingen daarvan. Zij planten zich voort door eieren, kuit, die b/e enkel vrouwelijk dier soms mil...
Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)
J. Kramer (1908)
Fisces, een van de grootste groepen der Gewervelde dieren, omvat in het water levende, door kieuwen ademende dieren, met in vinnen veranderde ledematen en een met schubben bekleede huid. De lichaamsgedaante der V. is meestal langwerpig, zijdelings samengedrukt, zeldzamer bol vormig (Diodon), slangvormig (Aalachtigen) of plat (Platvissehen, R...
J.H. van Dale (1898)
Het begrip visschen heeft 3 verschillende betekenissen: 1. visschen - VISSCHEN - m. naam van een der teekens van den dierenriem (aangeduid door ♓). 2. visschen - VISSCHEN - (vischte, heeft geviscbt), met een net of een hengel isch vangen of trachten te vangen : met den hengel, met het werpnet visschen; — ook gezegd van andere dingen die zi...
Anthony Winkler Prins (1870)
Visschen (Pisces) is de naam van koudbloedige, in het water levende dieren, welke de laagste klasse der Gewervelde Dieren vormen. Zij onderscheiden zich door eene meestal zijdelings zamengedrukte gedaante, in vinnen veranderde ledematen, ongepaarde vinnen langs de rug- en buiklijn, eene met schubben bekleede huid en eene ademhaling door kieuwen. Bi...
I.M. Calisch (1864)
Visschen, m. mv. naam van een der teekens van den dierenriem, (aangeduid door ). *-, bw. gel. (ik vischte, heb gevischt, met een net of eenen hengel visch vangen of trachten te vangen; (in het dominospel) steenen opnemen om te kunnen bijzetten; (fig.) uitvorschen; naar iets -, eenig voorwerp in het water opzoeken; (ook fig.) trachten achter een ge...
Jacob van Lennep (1865)
o.w. 1. Visch vangen. Recht op luim en tij te gissen Voegt in 't vrijen en in 't visschen. Oudaan. Spreekwijze: Achter het net visschen (slib vangen, te laat komen). Met een zilveren hengel visschen (door geld tot zijn doel komen). Voor eens visschers deur visschen (vergeefsche moeite doen). In troebel water is goed visschen (in tij...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: