Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

uitzien

betekenis & definitie

('uit)

I. (zag uit, heeft uitgezien)
1. naar buiten zien: het raam -.
2. ten einde zien: een prentenboek -.
3. door overspannen zien, als het ware verliezen : zich de ogen -, ook Fig. →: oog.
4. een bepaald uitzicht hebben : mijn kamer ziet op de straat uit.
5. een bepaald voorkomen hebben: er goed, slecht, ziekelijk het ziet er mooi uit, het is er mooi mede gesteld. →: bruidegom, dood, geest, goudhaantje, hemd, leven, melk, raagbol.
6. zoeken, pogen te verkrijgen : naar een betrekking, een gelegenheid, een vrouw -.
7. tegemoet zien, verlangend wachten tot iemand komt of iets plaats heeft : naar iemand met smart zagen zij uit naar de bevrijding.
8. de schijn hebben : het ziet er uit of het zal sneeuwen. -

II. o. uitzicht (II 2).

< >