Wat is de betekenis van UITSPELEN?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

uitspelen

(2018) (stud.) zie citaat. • Uitspelen: in een bar blijven tot deze dichtgaat. (Ykwinno Hensen, Jacomine Nortier & Sterre Leufkens: Het verschil tussen lid zijn en lit zijn. Een sociolinguïstische vergelijking tussen Studententaal en Straattaal. 2018)

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitspelen

uitspelen - Werkwoord 1. (sport) (ov) ten einde spelen 2. (sport) (ov) spelen op het terrein van de tegenpartij 3. (sport) (ov) (een tegenstander) uitschakelen door middel van een dribbel of een pass Woordherkomst samenstelling van uit en spelen Uitdrukkingen en gezegden ♦ Zijn laatste troef ...

2024-04-26
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

uitspelen

1. Incasseren van slagen in een lange kleur. 2. Van een spel: tot de laatste kaart spelen. Zie ook: claimen

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitspelen

uitspelen - regelmatig werkwoord uitspraak: uit-spe-len 1. spelen tot het eind ♢ we hebben het spel uitgespeeld 2. in het spel brengen ♢ meneer Van de Vijver speelde zijn troef uit ...

2024-04-26
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Uitspelen

Uitspelen - de tegenstander voortdurend passeren en daardoor niet aan bod laten komen; ook foutief taalgebruik voor een uitwedstrijd spelen.

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

uitspelen

(speelde uit, uitgespeeld) kleren snel uittrekken, uitgooien. Ze staat met haar portret in alle boekjes. Zeg nu zelf, wie kan dat niet, zijn kleren uitspelen? Ik geef toe: om multimiljonair te worden is het wat moeilijker. - DM, 22-12-2000.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uitspelen

M. betr. t. kledingstukken: (snel) uitdoen, uittrekken. Allee, kerel, speel uw vest uit en maak u nuttig! BRULEZ 1950, 39. De Jeroens hebben tot groter gemak hun schoenen uitgespeeld. Barvoets ... gaan zij aan de haal, TEIRLINCK 1952, 1, 103. In de slaapzaal is het lauwer ... . Ik ga mijn bed inrijden, speel jas en das uit en, ik mag weer eens pl...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitspelen

v., útspylje.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitspelen

(speelde uit, heeft uitgespeeld), 1. ten einde spelen : het spel uitspelen ; zijn rol uitgespeeld hebben, meest fig.; 2. in het spel werpen, opspelen : ruiten tien uitspelen; een troef uitspelen; zie voorts Troef; — (fig.) iets tegen iem. uitspelen, in het geding brengen, zich er van bedienen om enig...