Wat is de betekenis van UITLATEN?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitlaten

uitlaten - Werkwoord 1. (ov) iemand ~: iemand het huis uit begeleiden Laat jij de gasten even uit? 2. (ov) iets ~: een huisdier -meest een hond- naar buiten laten De hond wordt altijd 's avonds nog even uitgelaten. 3. (refl...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitlaten

uitlaten - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-la-ten 1. iemand naar de deur brengen als hij weggaat ♢ ik zal je even uitlaten 2. met hem gaan wandelen ♢ Puch gaat elke dag drie keer de hond u...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitlaten

v., útlitte; iem. met het licht —, immen útljochtsje; zich scherpover útgean oer; ergens iets van —, earne lonte fan jaen.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitlaten

(liet uit, heeft uitgelaten), 1. naar buiten, uit het huis, uit de kamer laten: iem. uitlaten, hem tot aan de deur geleiden ; een hond uitlaten, t.w. opdat hij zijn behoeften buiten doet; stoom uitlaten, laten ontsnappen; 2. (tussen andere zaken) weglaten, niet plaatsen of vergeten te plaatsen (een woord enz.); 3. kenbaar maken...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitlaten

liet uit, h. uitgelaten (1 naar buiten uit een kamer, huis enz. laten gaan; 2 niet aantrekken; 3 niet weer aansteken; 4 weglaten, niet plaatsen, vergeten; 5 refl. zich uiten, zijn mening zeggen): 1. iem. uitlaten, tot aan de uitgang, de deur begeleiden; de koeien uitlaten, nl. uit de stal; 2. de overjas uitlaten, niet meer dragen; 3. de kachel uitl...

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitlaten

('uit) (liet uit, heeft uitgelaten) 1. naar buiten laten gaan : de koeien (uit de stal), de kinderen (uit het huis) -; iemand -, hem tot aan de deur geleiden. 2. vergeten, weglaten : een woord. 3. niet aantrekken : zijn regenjas -. 4. uitgedoofd, uitgedraaid laten : laat de lamp maar uit. 5. laten ontsnappen : gas, stoom 6. zich -, uiten...

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitlaten

(liet uit, heeft uitgelaten), 1. naar buiten, uit het huis, uit de kamer laten: iemand uitlaten, hem tot aan de deur geleiden; de hond uitlaten, naar buiten laten gaan; 2. kenbaar maken, uiten: zich uitlaten, zich uiten, zijn mening zeggen over.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)