Wat is de betekenis van uitkijken?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitkijken

uitkijken - Werkwoord 1. (inerg) voorzichtig zijn Kijk uit voor die auto! 2. (inerg) ~ naar: met verlangen op iets wachten Hij kijkt erg uit naar zijn verjaardag. Woordherkomst samenstelling van uit(bijwoord) en kijken(we...

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitkijken

uitkijken - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-kij-ken 1. je aandacht erbij houden ♢ je moet uitkijken waar je loopt 2. je erop verheugen ♢ ik kijk uit naar de dag dat ik geslaagd ben...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitkijken

v., útsjen, útfierkje.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitkijken

(keek uit, heeft uitgekeken), 1. naar buiten het gezicht hebben (op): wij kijken uit op een druk plein ; — het gezicht bieden op : dit raam, deze kamer kijkt op de tuin uit; 2. voortdurend naar buiten, in zekere richting of in het rond kijken om waar te nemen wat zich opdoet, kijkend wacht houden: boven in de mast zit een mat...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitkijken

keek uit, h. uitgekeken (naar iets in zekere richting voortdurend kijken): wat we ook uitkeken, er was niets te zien; zijn ogen uitkijken, a) lang, aanhoudend naar iets kijken, b) zeer verwonderd zijn; nog: je bent hier gauw uitgekeken, er is hier weinig te zien; je wordt hier uitgekeken, men kan je goed gadeslaan; iem. de deur uitkijken.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitkijken

('uit) (keek uit, heeft uitgekeken) 1. in zekere richting kijken, zien : naar iets -. → oog. 2. in zekere richting gekeerd zijn : dit raam kijkt op de tuin uit. 3. ten einde kijken : je bent hier gauw uitgekeken; er is hier niet veel te zien. 4. gadeslaan : je wordt hier uitgekeken. 5. een keuze doen : je hebt (niet) goed uitgekeken....

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitkijken

(keek uit, heeft uitgekeken), 1. naar buiten het gezicht hebben (op): wij kijken uit op een druk plein; het gezicht bieden op: deze kamer kijkt op de tuin uit; 2. voortdurend naar iets kijken dat men verwacht of dat men hebben wil: naar een andere betrekking uitkijken; goed goed opletten; ik kijk wel uit, ik pas wel op; 3. tot het eind toe (be)ki...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)