tweede gezicht
(1937) (Barg.) gat, achterste. • Tweede gezicht: achterste. Zij kreeg flink op haar tweede gezicht. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • En as te bliksem nam ie dat stuk ellende te graze en heit ie ’m z’n tweede gezicht toch hardstikke gloeiend geslage! (A. Mineur: Echt Rotterdamsch! Schetsen uit straat- en volksleven de...