Toen
Zie Antonius
Wiktionary (2019)
toen - Voegwoord 1. op het tijdstip dat ♢ Hij ging naar huis toen het vijf uur was. toen - Bijwoord 1. op of na dat tijdstip ♢ Hij is toen naar huis gegaan. 2. in een vervlogen tijd ♢ Toen was dat nog...
Muiswerk Educatief (2017)
toen - bijwoord, voegwoord 1. na dat andere ♢ eerst trok ik mijn shirt aan en toen mijn trui 2. op dat ogenblik, in die tijd ♢ toen droegen we korte rokken 1. van toen af aan...
Van Dale Uitgevers (1950)
I. bw. 1. op dat ogenblik, te dien tijde, destijds: hij ivas toen net gepromoveerd; jij was toen een jongen van nauwelijks achttien; wat toen zonde was, dat is het heden ten dage nog; — als bijw. bep. bij een attribuut: de toen gegeven beschouwing; — verbonden met het vz. van, zie ald.; 2. ter aandu...
M. J. Koenen's (1937)
1. bw.: hij kwam toen, op die tijd; van toen af; 2. vgw.: toen hij kwam, was het te laat, op het ogenblik, in de tijd, dat.
Jozef Verschueren (1930)
[~ dien] 1. bw. op, in die tijd, dag enz. in het verleden: hij was hier. 2. vgw. in de verleden tijd, op het ogenblik dat: hij kwam, was het te laat. ➝ als, Opm.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: