Wat is de betekenis van Spaan?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

spaan

1) (1890) (Barg.) één van de talrijke benamingen voor borrel. Vgl. spatje*. • Zeg, Sam, geef je 'n rondje? Pandoere zonder een spaan (borrel) gaat niet... (Justus van Maurik: Amsterdam bij dag en nacht. 1896) • Gewoonlijk liet hij op het werk de jongen een "spatje" halen, gaf den anderen ook een "spaan" en den jongen voor z...

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

spaan

spaan - Zelfstandignaamwoord 1. spaander 2. stukje metaal (of ander materiaal), verwijderd bij een verspanen|verspanende bewerking 3. (huishouden) houten gereedschap bestaande uit een blad met steel spaan - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spanen ♢ Ik spaan...

2024-04-28
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Spaan

De herkomst van spaan is niet duidelijk. Deze borrel naam dook aan het eind van de 19de eeuw ineens op, als uit het niets. Dat wil zeggen: het woord spaan bestond toen al eeuwen, maar geen van de zeven andere betekenissen die het WNT onderscheidt, biedt voldoende houvast om de herkomst van deze borrel naam te verklaren. Of het moet de uitdrukking g...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

spaan

spaan - zelfstandig naamwoord 1. langwerpig stukje hout dat bij het hakken afvalt ♢ we maken de haard altijd aan met spanen 1. geen spaan [niets] 2. er bleef geen spaan van heel...

2024-04-28
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Spaan

Jan; geb. Asschenberg ca. 1742, overl. Amsterdam 4 december 1828. Woonde en werkte in Amsterdam, was aldaar in 1772 lid van het schildersgilde, huwde in datzelfde jaar in de Beemster met Maria van Kiesveld. Deed in 1783 zijn ‘glasenmakersproef’, stond bij overlijden vermeld als: mr schilder. Aquarellist, etser en tekenaar, meestal van s...

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SPAAN

v. (spanen), 1. afgespleten of afgesneden plat stukje hout; spaander: de kachel met spanen aanmaken ; — geen spaan, niet het minste : ik geloof er geen spaan van ; hij zal er geen spaan van hebben ; 2. houten gereedschap bestaande uit een blad met steel, hetzij om te roeien, hetzij om iets op of uit te nemen (b.v. boter uit een vat, schuim v...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

spaan

I. v. spanen, spaantje (dun, buigzaam hout; spaander): schuim spaan, boter spaan, platte houten lepel om iets op, weg te nemen; roei spaan; dat gaat je geen spaan aan, niets. II. o., spaantje (Z.-N. spat, harde knobbel aan het been van een paard).

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

spaan

(spa.n) v. (spanen . -tje; [~ spade| stuk hout nl. 1. lang, buigzaam dun hout. inz. om er dozen van te maken. 2. spaander : de kachel met spanen aanmaken; ik geloof er geen van, niets. 3. houten lepel vormig gereedschap om iets op te nemen : boter-, schuimspaan. 4. houten gereedschap, bestaande uit blad en steel, om mede te roeien , riem : roeis...