schik
schik - zelfstandig naamwoord 1. wat je leuk vindt ♢ we hebben altijd erg veel schik samen 1. ermee in je schik zijn [er blij mee zijn] Zelfstandig naamwoord: schik de s...
Muiswerk Educatief (2017)
schik - zelfstandig naamwoord 1. wat je leuk vindt ♢ we hebben altijd erg veel schik samen 1. ermee in je schik zijn [er blij mee zijn] Zelfstandig naamwoord: schik de s...
Dr. E. Schröder (1980)
Het werkwoord schikken heeft allerlei betekenissen die draaien om het begrip: regelen, inrichten, aanleggen, bedisselen. In overeenstemming daarmee is de eigenlijke betekenis van het zelfstandige naamwoord schik: ordening, regeling, overeenstemming, orde. Ook voor: behoorlijkheid, fatsoen kwam het woord voor. Om de open haard in Oom Stastoks kamer...
Fa. A.J. Osinga (1952)
s., wille, plezier (it), nocht (de & it); in zijn — zijn, op jins dré, dreef wêze, op it snjit, op ’e diggel wêze, yn ’e griente, yn jins bou wêze, yn jins sas wêze, jins draei, slinger hawwe; in zijn — zijn met, foreale, forgulde, forhearlike, op it snjit, yn it skik,...
Van Dale Uitgevers (1950)
m., 1. (veroud.) beschikking; — (Zuidn.) ’t is de mens zijn mik, maar God zijn schik, de mens wikt, maar God beschikt; 2. (gew.) orde, schikking : alles is op zijn schik, van zijn schik, plaats waar het behoort; — (spr.) er gaan veel schikken in één zak (alleen in deze sprw. komt het mv. voor); daar heeft hij geen s...
M. J. Koenen's (1937)
m. (1 behoorlijkheid, welvoeglijkheid, pas, in zegsw.; 2 genoeglijke stemming, behagelijk gevoel, genoegen); 1. het turfvuurtje was er alleen, opdat er met schik stoelen omheen zouden kunnen worden gezet, met fatsoen; 2. veel schik hebben; hij heeft schik in ‘t leven; hij is niet in zijn schik, nl. niet in goede luim; niet in zijn schik met;...
Jozef Verschueren (1930)
m. 1. gevoeg, fatsoen: met kon hij niet anders doen. 2. gevoeglijke stemming, behaaglijk gevoel: hu heeft er in; in zijn zijn, prettig gestemd zijn, voldoening voelen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m., 1. behaaglijke, tevreden stemming, in enkele vaste verbindingen: ik ben ermee in mijn schik, ik ben er blij mee of over; hij is niet in zijn schik, niet in een goede luim; hij heeft schik in zijn leven, hij is een vrolijk mens; 2. schik hebben, maken, plezier.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: