Schepsel
o. (-s, -en), I. mens of dier in zijn betrekking tot God als schepper : de grootheid Gods is in Zijn schepselen zichtbaar; 2. mens, levend wezen : er was geen schepsel te zien; 3. in bep. toepassing op vrouwelijke personen ; — in gunst, zin, vaak met iets beschermende: het is een zwak schepsel: wat een lief schepsel...