o. (-en, -s),
1. geschapen wezen;
2. mens, levend wezen: er was geen schepsel te zien;
3. in toepassing op vrouwelijke personen; in gunstige zin: wat een lief schepsel; in ongunstige zin: zo’n ondankbaar schepsel; ook zonder nadere bepaling als verachtelijke term op zichzelf: wat een schepsel!.