Wat is de betekenis van rusten?

2025-07-15
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rusten

(rustte, heeft gerust), I. onoverg., 1. in rust zijn, blijven, inz. rust houden na inspanning of arbeid, na in beweging geweest te zijn : hij zit te rusten ; van de arbeid rusten; rusten op het zachte mos na een vermoeiende wandeling ; — (spr.) na gedaan werk is het goed rusten, na verrichte arbeid geniet men dubbel van de rust...

2025-07-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

rusten

(17e eeuw) (euf.) in het graf liggen; dood zijn. Vooral op grafzerken zijn uitdrukkingen met ‘rusten’ populair. Uit het Latijn kennen we ‘requiescat in pace’, beter gekend onder het letterwoord RIP, het insigne op grafstenen: ‘moge hij rusten in vrede!’ In het Engels kent men de uitdrukking ‘asleep in Jesus...

2025-07-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

rusten

rusten - regelmatig werkwoord uitspraak: rus-ten 1. erop liggen ♢ haar hand rustte op mijn schouder 1. er rust geen zegen op [dit zeg je als het steeds mis gaat] 2...

2025-07-15
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

rusten

In het graf liggen. Vooral op grafzerken zijn uitdrukkingen met ‘rusten’ populair. Uit het Latijn kennen we ‘requiescat in pace’, beter gekend onder het letterwoord RIP, het insigne op grafstenen: ‘moge hij rusten in vrede!’ In het Engels kent men de uitdrukking ‘asleep in Jesus’. Deze metafoor treffen we reeds aan in de bijbel. In psalm 95 wordt h...

2025-07-15
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

rusten

(ook:) gestorven zijn. Ankie was de spil in huis. Zij rust nu ( ) (DWT 18-4-1981). -Etym.: Veroud. AN ‘gerust zijn’ = gestorven zijn.- : gaan rusten (ging rusten, is gaan rusten), (ook:) sterven. Zie Fluisman-Bazuin. -Etym.: Zie rusten.

2025-07-15
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rusten

v., rêst(j)e; iets laten —, eat bliuwe, wêze, gewurde litte; de zaak laten —, alles blau-blau litte; het werk laten —, hjeldei meitsje, hâlde, opsje hâlde; eventjes —, hippe.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Rüsten

toerusten, bereiden, uitrusten; sich rüsten, toebereidselen maken, zich gereedmaken; zich wapenen; ein Bad rüsten, een bad bereiden; zu einem Fest rüsten, toebereidselen maken voor een feest.