Gepubliceerd op 11-11-2021

rusten

betekenis & definitie

I. rustte, h. gerust (1 rust houden na arbeid of vermoeienis; uitrusten, verpozen; 2 rust houden door de slaap, slapen; ook: in de houding van een slapende rust houden; 3 de eeuwige slaap slapen, in het graf liggen; 4 vrij zijn van arbeid ene. inz. van ambtsbezigheden of andere werkzaamheden na het neerleggen van ambt of bedrijf; 5 innerlijke vrede hebben; 6 van zaken, werktuigen enz.: in rust, in bewegingloze toestand zijn; 7 v. onstoffelijke zaken: in onaangeroerde toestand zijn; 8 niet voortgaan, ophouden; 9 behaaglijk stilliggen; 10 liggen, staan, zich bevinden van stoffelijke en onstoffelijke zaken; 11 als iets bezwarends, als een last drukken op; 12 steunen, gedragen worden door; 13 gegrondvest, gebaseerd zijn op; ook fig.; 14 v. d. ogen: gevestigd zijn op; 15 leunen op of tegen, om rust of steun te verkrijgen):

1. na gedane arbeid is het goed rusten; uithangbord „De Rustende Jager”; van zijn arbeid rusten; niet rusten voor;
2. de zieke had weinig gerust; rust wel; wel te rusten; hij slaapt niet, hij rust wat;
3. Hier rust ....; hij ruste in vrede;
4. een rustend hoogleraar; rustende schutterij, nonactief;
5. rust mijn ziel;
6. het zwaard rustte niet; het penseel laten rusten;
7. dit vraagstuk laten we rusten;
8. dit werk moet enige tijd (blijven) rusten; de zaak voorlopig laten rusten;
9. zijn hand rustte op het blonde hoofd van zijn zoontje;
10. de dauw rust op de bladeren; een wolk rust op zijn voorhoofd; een vloek rust op die familie;
11. de op de eigendommen rustende hypotheken; een taak rust op mij;
12. de muur rust op twee kolommen;
13. de dijken rusten op de kleilaag; dat rust op waarneming;
14. zij voelde zijn blik op haar rusten;
15. op zijn stok rusten; laat het geweer tegen de schouder rusten.

II. zich rusten, rustte zich, h. zich gerust (zich gereedmaken): zich ten strijde rusten.