Wat is de betekenis van ruiten?

2024-04-26
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

ruiten

1. De op twee na hoogste kleur (na schoppen en harten) en de op drie na hoogste speelsoort (na sans atout, schoppen en harten). 2. De symbolen op de kaarten van deze kleur (♦). 3. Iedere kaart van deze kleur.

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ruiten

ruiten - zelfstandig naamwoord uitspraak: rui-ten 1. een van de vier figuren van het kaartspel ♢ hij gooide ruiten negen Zelfstandig naamwoord: rui-ten de ruiten

2024-04-26
Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Ruiten

Buurt in de gemeente Slochteren ten W. van de hoofdplaats en ten N.O. van Kolham bij de Slochter Ae en de Ruiten Ae met onder andere de molen ‘De Ruiten’ en de boerderijen Ruthenhoeve en Ruitenborg. Op deze plaats stond een landgoed, dat in de 18de eeuw toebehoorde aan de familie Piccardt, onder wie Henricus, Jan Arnold en Henric Occo....

2024-04-26
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

ruiten

ruiten - coïre; eig. ‘brommen, snorren, brullen; kwetteren (van vogels)’. Daer ghingen si onder hem heide (= met elkaar, H.) ruien, X Goede Boerden (ed. VERWIJS) [15e e.].

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruiten

I. v. mv., een der vier figuren op de speelkaarten, een rode ruit, en vand. voor alle kaarten met zulk een figuur: ruiten is troef; ik heb een vijf kaart, 100 roem in ruiten. In samenst. als naam voor de verschillende speelkaarten met ruiten: ruitenaas, ruitehboer, -heer, -drie enz. II. (ruitte, heeft geruit), ruiten maken (op...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ruiten

1. v. mv. (mv. van ruit = vierkante figuur: een der vier figuren in ‘t kaartspel): in de ruiten spelen, ruiten troef maken; 2. bn. (van geruite stof): een ruiten jurk. 3. ruitte, h. geruit (ruiten snijden of maken in iets): papier ruiten, een weefsel ruiten. 4. ruitte, h. geruit (plunderen). 5. ruitte, h. geruit (Z.-N. gew. kwinkelen, babbele...

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ruiten

('ruitən) 1. mv. →: ruit (III 1 b). 2. bn. van geruite stof : een broek. 3. (ruitte, heeft geruit) [ruit I) er ruiten op maken : papier, een weefsel -.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ruiten

Ruiten - (herald.), langwerpige figuren met twee scherpe en twee stompe hoeken, altijd staande op een hunner scherpe punten. Wanneer de ruit de eenige figuur in het schild is, moet zij 2½ deel breed en nog ½ hooger zijn. Drie ruiten, hetzij elkander met de zijden rakende, hetzij van elkander verwijderd of op verschillende plaatsen in het schild sta...