Ruil
Iets krijgen en er iets anders voor teruggeven. Indirecte ruilhandel in goederen en diensten met behulp van geld. Directe ruilhandel in goederen tegen goederen.
D.J. de Jong & C.J. de Lange (2018)
Iets krijgen en er iets anders voor teruggeven. Indirecte ruilhandel in goederen en diensten met behulp van geld. Directe ruilhandel in goederen tegen goederen.
Direct toegang tot alle 16 resultaten over Ruil?
Muiswerk Educatief (2017)
ruil - zelfstandig naamwoord 1. overgave van het een tegen het ander ♢ Wilhelm stelde een ruil voor: ik jouw fiets en jij mijn step 1. een goede ruil doen [meer ontvangen dan je geeft] ...
P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)
zie Dwaallicht, Vuurman.
NIMA (1993)
Vrijwillige uitwisseling van ruilobjecten tussen ten minste twee partijen.
dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)
vorm van verwerving van bibliotheekdocumenten waarbij bibliotheken doubletten of eigen uitgaven van de bibliotheek, of van de instelling waarvan zij deel uitmaakt, onderling uitwisselen, al dan niet met gesloten beurs.
Bronis Verhage (1989)
De uitwisseling van producten, geld, arbeidsinspanning of andere ruilobjecten tussen koper en verkoper.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), 1. het ruilen, uitwisseling: iets door ruil verkrijgen; goederen in ruil voor levensmiddelen; iets in ruil geven, ontvangen, voor of tegen iets anders; — een handeling van ruilen: met iem. een ruil aangaan; een goede ruil doen, meer ontvangen dan men geeft; hij heeft die ruil gewonnen.
Winkler Prins (1949)
overeenkomst waarbij twee partijen zich verbinden om elkaar wederkerig een zaak in plaats van een andere zaak te geven; zulks in tegenstelling tot koop, waarbij de ene partij een zaak levert waartegenover de andere partij geld geeft. De R., ook genoemd Ruiling, is geregeld in BW art. 1577 e.v.
M. J. Koenen's (1937)
m. ruilen (het ruilen; wisseling, verwisseling van staat): een goede ruil doen, meer ontvangen, dan men geeft; iets in ruil geven, ontvangen voor (of: tegen) iets anders.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
A) Economisch. Economisch is de mensch zich zelf niet genoeg. Daaruit volgt, dat goederen en diensten worden geruild. Bij slavernij en hoorigheid (waarbij de genoemde afhankelijkheid evenzeer bestaat) spreekt men niet van ruil; dit begrip kan men slechts laten gelden bij het bestaan van persoonlijke vrijheid en privaateigendom. De r. leidt tot rui...
Jozef Verschueren (1930)
m. (-en; -tje) het ruilen, wisseling : een goede doen: met iemand een aangaan: iets in geven, ontvangen tegen, voor iets.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-en), 1. uitwisseling van (economisch) goed, m.n. geld: iets door ruil verkrijgen; iets in ruil geven, ontvangen; 2. een handeling van ruilen: een goede ruil doen, meer ontvangen dan men geeft.
J.H. van Dale (1898)
Ruil - m. (-en), verwisseling; het ruilen: met iem. een ruil aangaan ; een goeden ruil doen, meer ontvangen, dan men geeft; hij heeft bij dien ruil gewonnen.
I.M. Calisch (1864)
Ruil, m. gmv. verwisseling; het ruilen. *-BAAR bn. (-der, -st), te verruilen, geruild kunnende worden.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.