Wat is de betekenis van Prut?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

prut

1) (19e eeuw) (soms versterkt tot 'zwaar prut') (inf.) stom, vervelend; slecht, klote, beroerd, waardeloos. Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw vooral jeugdtaal: 'Die nieuwe jongen in de klas is echt prut.' Syn. : kak*; kut*. • Prut wordt ook minachtend gezegd van alles wat slecht of lelijk is in zijn soort. // 't Is 'en 'hoed om "...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

prut

prut - zelfstandig naamwoord 1. vieze brij ♢ na het koffiezetten blijft de prut over in de filter 2. mengsel van verschillende dingen ♢ ik maak een lekker prutje van groenten Zelfstandig naamwoord...

2024-04-26
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Prut

1. in de - zitten,in moeilijkheden verkeren. Slanguitdr. Syn. in de puree zitten. Ik denk dat hij in de prut zit... (Barend Toet: Het Kathmandukomplot, 1991) 2. - met peren; zwaar-,slecht; niets waard; vervelend; onzin. Ook wel in de zin van ‘lazer op; de pot op’. Slanguitdr., gebruikt om zijn ergernis over iets of iemand uit te drukken. Vgl. knud...

2024-04-26
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

prut

prut - - PREUT vr. geslachtsorgaan; eig. 'iets zachts’?. Het loeihete meisje duwde zich zo dicht mogelijk tegen hem aan om de zaadlozing in het diepste van haar prut op te kunnen vangen, Rosie 69,60a f 1975].

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

prut

besinksel, pap mengsel, slyk.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Prut

s., prot (it).

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Prut

I. v., 1. (gew.) gestremde melk; 2. dikke traan die nog moet worden uitgekookt; — bezinksel van olie; 3. koffiedik; 4. (gew.) modder, slik; 5. (plat) vrouwelijk schaamdeel; II. bn., 1. (gew.) netjes, zindelijk, zuiver; 2. (gew.) glad: niet prut vallen, niet gemakkelijk zijn, geen katje zijn om zonder handschoenen aan te pakken;...

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

prut

1. v. (dikke, brijachtige stof, bezinksel van vloeistoffen; inz. gestremde melk, wrongel); 2. bn. (verdikt; bedorven; niet zuiver): zegsw. het is daar niet prut, in orde.