Wat is de betekenis van prijzen?

2023-12-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

prijzen

prijzen - onregelmatig werkwoord, regelmatig werkwoord uitspraak: prij-zen 1. zeggen dat je ergens bewondering voor hebt ♢ de meester prijst Siebrand voor zijn inzet 1. je gelukkig prijzen [vinden...

2023-12-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Prijzen

v., priiz(g)je; iemand —, immen op ’t stuoltsje sette, by de wâl opskuorre, yn ’e hichte stekke, forheffe.


Direct alle 9 resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Prijzen

I. (prees, geprezen), 1. op waarde of hoedanigheid schatten; taxeren, keuren, waarderen: (Zuidn.) hoeveel is dat huis geprezen? — (fig.) zalig, gelukkig prijzen, schatten, achten; 2. gunstig spreken over, loven, roemen: iem. hemelhoog prijzen; een veelgeprezen boek; iedere koopman prijst zijn eigen waar; &...

2023-12-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

prijzen

I. prees, h. geprezen (loven, roemen; verheerlijken): Vondel wordt meer geprezen dan gelezen; God prijzen; zegsw. iedere koopman prijst zijn waar; refl. zich zelf prijzen, eigen lof verkondigen; goede waar prijst zich zelf, goede wijn behoeft geen krans. II. prijsde, h. geprijsd (van een prijscijfer voorzien, de prijs er bij vermelden).

2023-12-11
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

prijzen

(prijsde, heeft geprijsd) van een prijscijfer voorzien : alle waren zijn in die winkel geprijsd.

2023-12-11
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

prijzen

(prijsde, is geprijsd), 1. van een prijsaanduiding) voorzien; 2. zich uit de markt een zo hoge prijs (moeten) berekenen dat men niet meer concurreren kan.

2023-12-11
Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Prijzen

Prijzen - den prijs op iets zetten, aan iets hechten met het doel om het te verkoopen.

2023-12-11
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Prijzen

zie Loven.

2023-12-11
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Prijzen

Prijzen, bw. ong. (ik prees, heb geprezen), loven, roemen; God - (verheerlijken); iem. gelukkig - (noemen). *-SWAARD, -IG, bn. (-er, -st). *...ZEREN, bw. gel. (ik prijzeerde, heb geprijzeerd), waarderen, schatten. *...ZERING, v. (-en), schatting. *...ZEERDER, m., ...STER, v. (-s), schatter, waardeerder, ...ster. *...ZING, v. gmv. lof.