oppassen (paste op, heeft opgepast)
I. (onoverg.) 1.op iets letten, acht geven: een andere keer moet je beter oppassen (paste op, heeft opgepast); goed, braaf -, zich goed gedragen, zijn best doen; 2. zorg dragen, ervoor waken dat iets al of niet gebeurt: je moet dat je niets van hem vraagt wat hij vervelend vindt; (pregn.) bij de geslachtsgemeenschap: coitus interruptus toepassen;...