Wat is de betekenis van Oplegger?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

oplegger

(1985) (Amsterdam, politie) proces-verbaal dat enkel wordt opgemaakt voor de verzekering. • Beide rechercheurs schiften de zaken die bij hen zijn binnengekomen. Van de meeste gevallen wordt alleen voor de verzekering een proces-verbaal gemaakt - opleggen heet dat in het jargon van de Amsterdamse politie. Een hoofdstedelijke rechercheur: &bdquo...

2024-04-26
CBS begrippenlijst

CBS (2018)

Oplegger

Wegvoertuig voor goederenvervoer zonder vooras, dat zodanig is ontworpen dat een gedeelte van het voertuig en een belangrijk gedeelte van zijn lading op een trekker voor het wegverkeer rust. Toelichting Met ingang van september 2003 dienen aanhangwagens en opleggers te zijn voorzien van een geldig kenteken. Vanaf 2004 zijn deze categorieën opg...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

oplegger

oplegger - zelfstandig naamwoord uitspraak: op-leg-ger 1. aanhangwagen waarvan het voorste deel steun op de trekker ♢ ons bedrijf heeft een truck met oplegger Zelfstandig naamwoord: op-leg-ger de oplegger ...

2024-04-26
Logistieke begrippen omschreven

Redactie Ensie (2016)

Oplegger

Een oplegger, ook wel trailer genoemd, is een aanhangwagen die geen eigen vooras heeft waardoor een groot deel van het gewicht op de trekker rust. De oplegger kan met behulp van een kingpin op de koppelschotel van de trekker gekoppeld worden. Er gelden maximale afmetingen voor een oplegger. Zo mag de lengte, gemeten vanuit het hart van de kingpin,...

2024-04-26
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

oplegger

oplegger - Te gebruiken voor afneembare aanhangers voor het vervoeren van vrachten; voorzien van wielen aan de achterkant, waarbij de voorkant meestal rust op de achterkant van een trekker.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oplegger

m. (-s), 1. persoon die oplegt, b.v. arbeider die granen oplegt in pakhuizen; 2. (sig.) klein blaadje tabak dat de bosjesmaker op het omblad legt, om dit sterker te maken; 3. (timm.) oplegscharnier; 4. bijwagen, volgwagen achter een tractor waarvan het voorste gedeelte steunt op de tractor; 5. opgelegd schip; 6. (veend.) langwerpige, smalle sch...

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Oplegger

Oplegger m. (-s), die oplegt enz.; — (timm.) krukhengsel, staarthengsel; — (sigarenin.) klein blaadje tabak dat de bosjesmaker op het omblad legt, om dit sterker te maken.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)