Wat is de betekenis van maal?

2024-04-26
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

maal

Het begrip maal heeft 2 verschillende betekenissen: 1) keer. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt; keer. Minder gebruikelijk dan keer. 2) maaltijd als activiteit. de handeling of activiteit van het eten zoals die dagelijks op geregelde tijden plaatsvindt; maaltijd.

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

maal

1 maal - Zelfstandignaamwoord 1. (verouderd) tijdstip, tijd (vooral in samenstellingen en afleidingen) 2. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt Dit was de tweede maal dat zijn pet werd afgeblazen door de wind. 2 maal - Zelfstandignaamwoord...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

maal

maal - zelfstandig naamwoord 1. elk moment waarop het gebeurt ♢ik zat voor de eerste maal in een sportwagen 1. dat is ten enen male uitgesloten [absoluut uitgesloten] 2. herhaal...

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

maal

- iedermaal als/dat, telkens als.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

maal

In Vl.-België vrij gebruikelijk in toep. waar in de standaardt., althans in de omgangstaal, keer wordt gebruikt: in verb. met een rangtelw., bijv. voor de tweede maal, voor de tweede keer; - ter aand. van een vermenigvuldiging: drie maal drie is negen; in de Nederl. schooltaal steeds: drie keer drie. Er was een dakvenster...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

maal

male, keer; maaltyd; gemaal, fynmaak (meul); draai (meul); skilder; mymer; sanik; draai (in kop); deurmekaar ronddraai; vermenigvuldig; rol, gooi (albasterspel).

2024-04-26
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Maal

reiszak; koffer; keer; vlek; maaltijd.

2024-04-26
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Maal

of maaltje is een koe, die voor de eerste keer (meestal op te jonge leeftijd) heeft gekalfd.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Maal

1. s.; (keer), kear, reis, pas (it); één —, twee —, ienris, twaris; een paar in kearmennich, reismennich; voor deze —, foar dit pas, foar diskear. 2. s.n.; (maaltijd), miel (it), iterij, iten (it).