1 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) tijdstip, tijd (vooral in samenstellingen en afleidingen)
2. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
♢ Dit was de tweede maal dat zijn pet werd afgeblazen door de wind.
2 maal - Zelfstandignaamwoord
1. de handeling van eten zoals die dagelijks op geregelde tijden plaatsvindt
♢ Elke avond stond er weer een heerlijk maal klaar.
3 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) merkteken, vlek
4 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) geërfde. markgenoot
* gemaal
* maalboom
* maalschap
* maalstede
5 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) koe van anderhalf tot twee jaar, die nog niet heeft gekalfd
6 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) zak, tas
maal - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van malen
♢ Ik maal
2. gebiedende wijs van malen
♢ maal!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van malen
♢ maal je?
Synoniemen
keer
maaltijd
vaars
Gepubliceerd op 04-12-2017
maal
betekenis & definitie