Gepubliceerd op 04-12-2017

maal

betekenis & definitie

1 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) tijdstip, tijd (vooral in samenstellingen en afleidingen)
2. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
Dit was de tweede maal dat zijn pet werd afgeblazen door de wind.

2 maal - Zelfstandignaamwoord
1. de handeling van eten zoals die dagelijks op geregelde tijden plaatsvindt
Elke avond stond er weer een heerlijk maal klaar.

3 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) merkteken, vlek

4 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) geërfde. markgenoot
* gemaal
* maalboom
* maalschap
* maalstede

5 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) koe van anderhalf tot twee jaar, die nog niet heeft gekalfd

6 maal - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) zak, tas

maal - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van malen
♢ Ik maal
2. gebiedende wijs van malen
maal!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van malen
maal je?

Synoniemen
keer
maaltijd
vaars