Wat is de betekenis van LOL?

2023-09-25
WhatsApp woordenboek

redactie Ensie (2023)

LOL

Laugh Out Loud

2023-09-25
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

lol

(uitdrukking) [alg.] lmr, ltb, lgb - lmr! Hahahaha.

Direct toegang tot alle 16 resultaten over LOL?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

LOL

(1989) (comp, sms-en chattaal) acroniem van 'laughing out loud'. Deze samentrekking werd voor het eerst gebruikt in een nieuwsbrief van de organisatie achter het computernetwerk FidoNet, van 8 mei 1989. • (Henk Rijks: Cybertalk, compulingo en netiquette. Taalgebruik en zeden in het tijdperk van de computer. 1995) • Ze maken bijvoorbeeld...

2023-09-25
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Lol

Zie Lolle

2023-09-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lol

lol - Zelfstandignaamwoord 1. plezier. Het leven is niet altijd een lolletje. lol - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lollen ♢ Ik lol 2. gebiedende wijs van lollen lol! 3....

2023-09-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lol

lol - zelfstandig naamwoord 1. wat je leuk vindt ♢ we hebben altijd veel lol op vakantie 1. hij kan zijn lol wel op [heeft geen reden tot plezier] 2. voor de lol ...

2023-09-25
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

lol

(zn) zure leverworst WB.

2023-09-25
Woordenboek Internettaal

Martin Bannink (1995)

lol

laughing out loud

2023-09-25
Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

LOL

muts, behorend bij klederdracht in het zuiden van de Baronie van Breda en het land van Bergen op Zoom; afzonderlijk type, van blauw katoen met kleine witte moesjes; eenvoudig van vorm, sluit tamelijk nauw om het hoofd, heeft een neepjesstrook aan de voorzijde en keelbanden; werd tot in de dertiger jaren gedragen. Bron: Loosjes, N. Br. in beeld.

2023-09-25
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Lol

v -> Lolle (Fri.).

2023-09-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lol

v. g.mv., (alleen in gemeenz. spreekt.) 1. plezier, pret: lol hebben, lol maker. ; (iron.) zijn lol wel opkunnen, veel verdriet hebben; — voor de lol, voor de grap ; 2. herrie, kabaal: lol schoppen, trappen; 3. malligheid, grap.

2023-09-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lol

v. (grap; pret; aardigheid): voor de lol; wij hebben lol gehad; verkl.

2023-09-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

lol

v. (-letje) Gemz. plezier, pret: maken, hebben; zij gilde van de -; van een -letje houden; voor de -, voor de grap; zijn wel op kunnen, niet veel plezier hebben.

2023-09-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

lol

v./m. (g. mv.), plezier, pret: hebben, maken; (ironisch) zijn lol wel op kunnen, veel verdriet hebben; voor de lol, voor de grap.

2023-09-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Lol

Lol v. (-len), (gemeenz.) grap hij deed het voor de lol; plezier, schik, vermaak lol hebben; (plat ook) lol maken, lol schoppen, lol trappen.

2023-09-25
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

lol

ook Csesarea genaamd, stad in Mauritanië; tegenw. Sjersjell (Cherchell).