Wat is de betekenis van lolbroek?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

lolbroek

(1959) (inf.) iemand die voortdurend platte grapjes maakt. Bij Querido (De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. Z.j. (dertiende druk). Eerste druk: 1922) vinden we 'lollebroer'. • De Duivelskunstenaar is een lolbroek geworden... (Tirade, Nummers 90-96. 1964) • .... de lolbroek van de compagnie. (Paul van 't Veer: De Atjeh-oorl...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lolbroek

lolbroek - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die graag (al of niet geslaagde) grappen uithaalt Wat een lolbroek is hij toch. Woordherkomst samenstelling van lol en broek

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lolbroek

lolbroek - zelfstandig naamwoord uitspraak: lol-broek 1. wie graag grappig doet om leuk gevonden te worden ♢ de lolbroek had vrouwenkleding aan Zelfstandig naamwoord: lol-broek de lolbroek ...

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

lolbroek

m. (-en), pretmaker, fuifnummer. Loliomyces, schimmelgeslacht waarvan steeds hyfen (draden) worden aangetroffen in de vrucht van de dolik (Lolium temulentum). Deze schimmel is vermoedelijk verantwoordelijk voor de giftige uitwerking van die vrucht.

2024-04-29
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)