Wat is de betekenis van loer?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

loer

loer - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loeren ♢ Ik loer 2. gebiedende wijs van loeren loer! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loeren loer je?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

loer

loer - zelfstandig naamwoord 1. het nieuwsgierig kijken terwijl je zelf niet gezien wilt worden ♢ de fotografen hebben de hele avond op de loer gelegen 1. op de loer liggen [op de uitkijk] Algemen...

2024-04-27
Pierewaaien (Quiz)

Genootschap Onze Taal (2001)

loer

Iemand een loer draaien betekent 'iemand bedotten'. Die loer was oor- spronkelijka een wiel, een rad (vergelijk de uitdrukking iemand een rad voor de ogen draaien); b een been (vergelijk de uitdrukking iemand een poot uitdraaien); c een kunstprooi voor jachtvogels.

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

loer

geloer, skerp of oplettend kyk; stilletjies, skelmpies kyk.

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Loer

s., loer; iem. eendraaien, immen in loer draeije; op deliggen, op 'e loer lizze.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Loer

I. v., het loeren, 1. (gew.) iets of iem. in de loer hebben, in de gaten; 2. op de loer staan of liggen, op een gunstige gelegenheid loeren; (jag.) op de loer, terwijl de jager zich verborgen opstelt om het wild te schieten terwijl het voedsel zoekt. II. v., in de uitdr. iem. een loer draaien, hem een poets bakken, hem bedotten. III. m. (-en), (...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

loer

I. m. loeren (samentrekking van loeder en woordspeling met loer III, verg. een lap v. e. vent: botterik, knul): een echte loer. II. v. (het loeren): op de loer staan, liggen, liggen, staan uit te kijken, te loeren. III. v. (eig. lap, vod, luur): zegsw. iem. een loer draaien, hem bedotten, beetnemen.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

loer

I. v. (-en) [~ luier] 1. Eig. Gew. lap, luur, alleen de uitdr.: iemand een draaien, hem erin laten lopen, hem foppen, beetnemen. 2. Metf. botterik, lomperik: een van een vent. II. m. het loeren: op de staan, liggen.