I. m. loeren (samentrekking van loeder en woordspeling met loer III, verg. een lap v. e. vent: botterik, knul): een echte loer.
II. v. (het loeren): op de loer staan, liggen, liggen, staan uit te kijken, te loeren.
III. v. (eig. lap, vod, luur): zegsw. iem. een loer draaien, hem bedotten, beetnemen.