Koppel
Twee gelijk grote krachten die in een tegengestelde richting parallel aan elkaar op een gebitselement werken.
Dr. H.J. Remmelink (2022)
Twee gelijk grote krachten die in een tegengestelde richting parallel aan elkaar op een gebitselement werken.
Wiktionary (2019)
koppel - Zelfstandignaamwoord 1. tweetal 2. aantal bij elkaar behorende dieren of zaken 3. (natuurkunde) stelsel van twee in absolute zin gelijke en evenwijdige krachten, waarvan de werklijnen niet samenvallen en die in tegengestelde richting werken koppel - Zelfstandignaamwoord 1. draagriem, vooral om een sabel, bajone...
Muiswerk Educatief (2017)
koppel - zelfstandig naamwoord uitspraak: kop-pel 1. aantal mensen, dieren of dingen die bij elkaar horen ♢ er vloog een koppel ganzen over 2. twee mensen of dieren die bij elkaar horen ♢ Ada en...
Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)
stel, paar Met Stan zou ze de beste bakkerij van Mariaburg draaiende houden. In bed zouden ze het vurigste koppel zijn, buiten de slaapkamer zouden ze met evenveel passie als kemphanen op elkaar inhakken. (Marita de Sterck, Valavond) Ik zie een koppeltje, een schijnbaar gelukkig koppeltje, dat zich omkeert en arm in arm weg...
Jan Luitzen (2009)
(het; -s) - (bij het baanwielrennen) ploeg van twee renners die elkaar telkens aflossen. → koppelkoers
Margreet Weide (2006)
Een stelsel van twee evenwijdige, tegengestelde krachten die tegelijkertijd op een voorwerp inwerken en daardoor een rotatie kunnen veroorzaken.
Peter Bakema (2003)
(het, -s) in België met een ruimere betekenis dan ‘mannelijk en vrouwelijk exemplaar van dezelfde soort’ ook: een tweetal, een aantal, enkele
drs. L.A. Beeloo (1981)
1. twee krachten die op hetzelfde voorwerp werken en gelijk van grootte, evenwijdig maar tegengesteld van richting zijn. Het resutaat van een koppel is altijd een draaiing. B.v. het draaien van een schroevedraaier, het openen van een kraan, enz. Een koppel wordt nader bepaald door zijn moment (produkt van de krachtgrootte en de afstand tussen beide...
Walter De Clerck (1981)
Met de functie van een onbep. vnw.: enige, enkele, een paar, een tweetal; ook met het bep. lidw.: het tweetal. De jacht is open naar een koppel kerels met petten en leren vesten met bontkraag. En naar een grote, vuile wagen, VAN AKEN 1958, 28. Aan de noordstatie heb ik wel eens een koppel mark verdiend met kommissies te doen, CLAES 1960, 63. Daaro...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: