Wat is de betekenis van knor?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

knor

1) (19e eeuw) (stud.) niet-corpslid. Minder frequent: knormens. Syn.: boef*; boender*; bourgeois*; pluis*; pooier*; profaneling*; varken*. Kijk ook onder spijtknor*. • Hij had vrienden onder de knormenschen, dat kwam er bij, zie je, en hij was ook zelf een jaar lang körlid-af geweest. (Tjeerd Flappuith: Toen ik Indisch student was. 1902)...

2024-04-29
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Knor

Knor - schimpnaam voor een student die lid is van een ander corps of voor iemand die nog geen lid is van een studentenvereniging. Deze laatste wordt ook wel nihilist genoemd. Soms wordt de term ook gebruikt voor niet-studenten. Knor verwijst eigenlijk naar varken, een schimpnaam die in dezelfde zin gebruikt wordt. Het WNT vermeldt als afleidingen...

2024-04-29
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

knor

zich een knor laten ontvallen (tegen iemand uitvallen)

2024-04-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

knor

(studententaal) student die geen corpslid is. Tegenwoordig ook gezegd van iemand die de verkeerde dingen zegt op de verkeerde momenten en die daardoor beschouwd wordt als een sociaal mislukt persoon. Van een oninteressant, vervelend persoon wordt gezegd dat hij een suffe knor is.De Knor. Hij is nergens lid van. Voor het corps ontbrak geld: voor and...

2024-04-29
De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Knor

(Fr.: godron), lijst otief bestaande uit staande halve cilindervormen, afgerond aan de uiteinden, op een korte afstand regelmatig naast elkaar geplaatst. Van dit motief bestaan twee varianten: 1. de holle knorlijst, waarbij de knorren uit hol gestoken halve cilinders bestaan ; 2. blaasknorren, van het midden uit naar weerszijden toenemend doorgebog...

2024-04-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

knor

grommende keel- of neusgeluid; berisping; geknor, brommende geluid maak; berispe.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

knor

I. m. knorren (1 klanknabootsend geluid; 2 berisping, uitbrander inz. in het mv.; 3 stud. niet-corpslid): 1. het varken gaf een knor; 2. knorren krijgen; 3. een geestige jonge knor; II. m. knorren (kraakbeen; knobbel).

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

knor

m. (-ren; -retje) [klnb.] I. Eig. brommend geluid ; het varken gaf een -. II, Metn. 1. [msch. een knorrend geluid makend] (kraak)been : -ren en benen. 2. [en Metf.] Stud. varken, niet-korpslid. III. Metf. vooral mv. berisping, uitbrander: -ren krijgen.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)