Wat is de betekenis van Knorrig?

2023-06-02
Ensie Encyclopedie

Redactie Ensie (2022)

Knorrig

Een knorrig mens is iemand die humeurig is en moppert. Synoniemen van knorrig zijn mopperig, kribbig, brommig en nors. "Blijf maar uit haar buurt, ze is een beetje knorrig." Knorrig betekent dat iemand vaak niet in een goed humeur is en daarom kan iemand zoals in het voorbeeld, beter uit de buurt blijven. Een synoniem van knorrig is dan o...

Lees verder

Direct toegang tot alle 10 resultaten over Knorrig?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-02
Woordenboek van eigentijds Nederlands

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

knorrig

Het begrip knorrig heeft 2 verschillende betekenissen: 1) slechtgehumeurd. zich steeds gedragend als iemand die iets heeft wat hem hindert; verkerend in een stemming van knagende, afgunstige, soms tergende onvriendelijkheid of ontevredenheid; slechtgehumeurd; zuur; chagrijnig. 2) blijk gevend van een slecht humeur. blijk gevend van e...

Lees verder
2023-06-02
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

knorrig

knorrig - Bijvoeglijk naamwoord 1. chagrijnig, ontevreden, altijd aan het knorren De oude brombeer was vandaag weer eens in een knorrige bui. Woordherkomst Naamwoord van handeling van knorren met het achtervoegsel -ig

Lees verder
2023-06-02
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Knorrig

adj. & adv., grommelich, gnoarrich, brimstich, bunich, prottelich, noartich, noartlik, noartsk, brienich, grinich, grynderich, hoarnsiik; een -e bui hebben, dwers en forkeard wêze, lilk en forkeard wêze, in forkeard steed yn ’e holle hawwe; — mens gryn.

2023-06-02
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Knorrig

knoestig, knoestachtig.

2023-06-02
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knorrig

bn. bw. (-er, -st), geneigd tot knorren, eig. (een knorrig schoothondje) of, gewoonl., oneig., uit zijn humeur, boos, brommig, gemelijk, hetzij op zeker ogenblik of als eigenschap : hij is altijd even knorrig; een knorrig antwoord geven.

2023-06-02
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

knorrig

bn. (brommig, gemelijk, pruttelachtig): een knorrig antwoord.

2023-06-02
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

knorrig

bn. en bw. (-er, -st) boos, brommig, pruttelig : een mens; een antwoord. Syn. → brommig,

2023-06-02
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

knorrig

bn. en bw. (er, st), geneigd tot knorren: (eig.) een schoothondje; (oneig.) uit zijn humeur, boos, brommig, gemelijk, hetzij op een bepaald ogenblik of als eigenschap: hij is altijd even een — antwoord geven.

2023-06-02
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Knorrig

bn. bw. (-er, -st), boos, brommig: een knorrig antwoord geven. KNORRIGHEID, v. boosheid.