Wat is de betekenis van Hek?

hek - Zelfstandignaamwoord 1. omheining, afscheiding 2. draaibaar deel van een omheining, het deel dat als toegang gebruikt wordt 3. raamwerk van latten van een molenwiek 4. (scheepvaart) de bovenachterzijde van een schip, achterreling

hek - zelfstandig naamwoord 1. afscheiding van houten latten, gaas of spijlen ♢ om het bouwterrein stonden hoge hekken 2. deel van een afscheiding dat open en dicht kan ♢ doe jij het hek van de tuin even dich...

Wanneer het hek ons de toegang ontzegt, bijvoorbeeld naar een bloeiende wei (zie ‘Wei’), zullen we nog een tijdje moeten wachten op de vervulling van een wens en met datgene genoegen moeten nemen, wat ons momenteel wordt geboden. Het hek symboliseert altijd een hindernis op het levenspad. Wie het hek opent, moet afwachten, wat hem erach...

1. bij het-,volgens Van Dale(1992) gewestelijk voor ‘goed bij de pinken’. We vinden deze uitdr. o.a. terug bij Boekenoogen en bij Van Veen; de laatste geeft als verklaring ‘bijdehand zijn; slim zijn’. 2. over het- springen,overspel plegen. Eigenlijk ‘de omheining van zijn huis overgaan (om naar een ander te kunnen gaan)’. Deze uitdr. komt al voor i...

Het ronde achterschip boven het roer, en eventueel ook de schroef of de schroeven, noemt men het „hek” van een schip.

Hek - in de ruimste zin de achterzijde van het schip boven de achtersteven.

versperring by deurgang wat oop of toe gemaak kan word.

(Fr.: hikke). In Frl. zeer talrijk, in allerlei vorm (zie Wringe). In de Wouden vanouds eenvoudig: ‘in peal mei in prikke is in waldmanshikke’ (een paal en een stek vormen ’t woudmans hek). Het H. tot afsluiting van een boerenerf of landhuis (of van land aan de openbare weg) heet hamei(je), homei(je) (Bildts hogemei, uit Frans ham...

s.n., hikke, hekke, hek (it); los houten —, sethikke; (staketsel), stek (it); een — maken, stekje; — op polderdijk, poldersket (it), -skut (it), -stek (it); —met wringpaal, wringe; draaibaar -je, stekje (it).