gouden pik
(20e eeuw) (inf.) fijne kerel. Pik heeft hier de betekenis van vent. • Daar staat tegenover dat ik een verdomd gezellige vent ben, een gouwe pik, een vaderfiguur als het moet, eentje die je er op een feestje zeker bij wil hebben. (Hans van der Beek: Mijn vrouw heet Petra. 2008)