pik
1) (19e eeuw) (inf.) kerel, vent. Vaak als aanspreekvorm van een onbekende jongen of man: 'Hé pikkie.' Onder prostituées is pik een gewone aanspreekvorm. Meer algemeen: ouwe pik. Vgl. ouwe* rukker. Ook in samenstellingen: bankpik, kantoorpik enz. • Fijne pik!... roept een vrouw. Zoo'n jas met tochtlatten staat maar netjes. (Justu...