Wat is de betekenis van pik?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pik

1) (19e eeuw) (inf.) kerel, vent. Vaak als aanspreekvorm van een onbekende jongen of man: 'Hé pikkie.' Onder prostituées is pik een gewone aanspreekvorm. Meer algemeen: ouwe pik. Vgl. ouwe* rukker. Ook in samenstellingen: bankpik, kantoorpik enz. • Fijne pik!... roept een vrouw. Zoo'n jas met tochtlatten staat maar netjes. (Justu...

2024-03-29
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Pik

Pik is in 1929 in Groningen gehoord voor 'jenever'. Onlangs is het in deze betekenis nog in Noord-Brabant gesignaleerd. In Groningen riepen ze vroeger pik is hait! 'pik is heet' als 'waarschuwing voor 't werkvolk op de helling, als ze een borrel krijgen'. Ter Laan, de samensteller van het belangrijkste Groningse woor- denboek, schrijft dit bij pik...

2024-03-29
Jargon & Slang van Havenarbeiders

Marc de Coster (2017)

Pik

Pik - vijf pik van de baas: vijf minuten pauze (die men neemt in de tijd van de baas).

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pik

pik - zelfstandig naamwoord 1. mannelijk geslachtsdeel ♢ de jongens lieten hun pik aan elkaar zien 1. de pik op hem hebben [hem niet mogen en altijd dwarszitten] 2. hij is op zi...

2024-03-29
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

pik

In Vlaanderen vond ik zuig een puntje aan mijn pik! Overal in het taalgebied komt de elliptische verwensing (krijg) een dikke pik! voor. In de Amerikaanse film [i]G.I. Jane[/i] van Ridley Scott wordt de verwensing suck my dick! in de Nederlandse ondertiteling vertaald met lik mijn pik! Al deze verwensingen betekenen &lsq...

2024-03-29
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

pik

pik - mann. lid. Door prostituees gebruikt als aanspreekvorm (endt); eig. ‘houweel’? Haar hoofd was druk bezig bij zijn heup. Toen hij naar haar omlaag keek nam zijn pik een enorme sprong, L. 152 [1967]. Hierbij: pikketrekker, iem. die masturbeert, vervolgens ook als goedmoedig invectief. Geef die ouwe pikketrekkers ook wat van me te z...

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

pik

swart, klewerige stof wat agterbly as teer gedistilleer word; ysterwerktuig waarmee grond gekap word; prik van voël met snawel, gepik, met snawel prik (voël); byt (slang); grond met pik kap; vit.

2024-03-29
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

PIK

In de namen Pikmeer, Piekezijl (bij Oosthem), Pikpölle (bij Ijlst en Hommerts) kan het woord peke, pik (mattenbies) zitten. Zie: Fr. Plaknammen iv, 103-104; Schönfeld, Waternamen, 152-153.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Pik

1. schoppen (in 't kaartspel). 2. piek, bergtop; einen Pik auf einen haben, de pik op iem. hebben.