gabber
1) (1752) (Barg.) vriend; vent. De 'gabbertaal' is de taal der kameraden, m.a.w. het Bargoens. Het Australische slangwoord 'cobber', met dezelfde betekenis, is volgens Eric Partridge eveneens ontleend aan het het Jiddisch (chaber of chawwer). Vgl. Zuid-Afr. gabba. Zie ook: gab* en gappie*. • Ik ging naar groot Mokum (Amsterdam) om...