Wat is de betekenis van Gabberen?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gabberen

(19e eeuw) (inf.) stelen. • gabberen b. werkw., stelen, stroopen, rooven, ze gaan er op uit om te gabberen, te stelen wat ze maar bemagtigen kunnen. Ze hebben hem zijn gouden horologie ontgabberd. Het zijn roovers, die het land afloopen en den boel weggabberen. (J. Bouman: De Volkstaal in Noord-Holland. Inhoudende een lijst van woorden, die in...

2024-04-26
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

gabberen

hard lachen; schreeuwen In 1886 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, maar volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal kwam het woord al in de 16de eeuw voor in de betekenis ‘beuzelpraat uitslaan’. Later ook gebruikt, aldus dit wetenschappelijke woordenboek, voor ‘spottend lachen, hetzij dit geschiedt om zich ten koste v...

2024-04-26
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Gabberen

(Z.-Ned.) schertsend hardop lachen.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gabberen

gabberde, h. gegabberd (snateren; schimpend lachen): kalkoenen gabberen; Z.-N., vero. of gew.

2024-04-26
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

gabberen

gabberen, - (argot) schertsend hardop lachen.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gabberen

GABBEREN, (gabberde, heeft gegabberd), (gew.) babbelen, wauwelen, beuzelpraat uitslaan: met al uw gabberen is uwe pijp uit; — (Zuidn.) snateren, van ’t geluid van den kalkoen gezegd; de kalkoen gabbert; — spottend of schertsend lachen: die verbrabbelde boeren bleven met open monden staan, gabberden en bespotten mij nog toe; &mda...

2024-04-26
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Gabberen

Nugari, iocari. gal. gaber ital gabare

Gerelateerde zoekopdrachten