Wat is de betekenis van Elfde?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

elfde

elfde - Rangtelwoord 1. nummer elf in een rij Hij werd elfde op de Olympische Spelen. 2. gedeeld door elf Hij kreeg vijf elfde van het land. Woordherkomst Afgeleid van het hoofdtelwoord elf met het achtervoegsel -de

2024-04-27
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Elfde

op zijn - vinger staan slanguitdr. voor ‘copuleren’. De elfde vingerof de vinger zonder nagelis een schertsende benaming voor ‘mannelijk lid’. Stoett verwijst bij deze uitdr. en het gelijkbeduidende op zijn steel staan(vgl. ook op zijn duimstok leunen)naar L.H. Drabbe: Het dappere Hollandse leger(5de druk, z.j.). Jantje’s elfde vingertje in Mariet...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Elfde

num., alfte, alfde.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Elfde

I. bn., (rangtehv.) volgend op nummer tien: gij zijt de elfde, de elfde persoon ; Lodewijk de Elfde van Frankrijk, de elfde koning van die naam van Frankrijk ; — hij is geboren de elfde Maart, de elfde dag van die maand ; — ten elfde, in de elfde plaats ; — ter elfder ure (Matth. 20: 9), op het laatste ogenblik, bijna te laat; II....

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

elfde

telw. 1. ranggetal, zelfstandig en bijvoeglijk: Karel de Elfde, de elfde koning van die naam; zie ure; 2. verdelingsgetal: het elfde (deel) van.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

elfde

('elvdə) 1. bn. ranggetal : de dag; een deel; Lodewijk de -. → uur. 2. o. (-n) elfde deel.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Elfde

I, rangtelwoord, volgend op nummer tien: jij bent de elfde, de elfde persoon; Lodewijk de Elfde van Frankrijk, de elfde koning van die naam in Frankrijk; hij is geboren de elfde maart, de elfde dag van die maand; ter elfder ure (Matt. 20,9), op het laatste ogenblik, bijna te laat; II. zn. o. (-n), (verdelingsgetal) deel dat met tien andere een gehe...

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Elfde

ELFDE, bn. (ranggetal), gij zijt de elfde, de elfde persoon; — Lodewijk de Elfde van Frankrijk, de elfde Koning van dien naam van Frankrijk; — hij is geboren den elfden Maart, den elfden dag van die maand; — ten elfde, in de elfde plaats; — een elfde, een elfde deel; — te elfder ure, zeer laat, bijna te laat.