ELFDE, bn. (ranggetal), gij zijt de elfde, de elfde persoon;
— Lodewijk de Elfde van Frankrijk, de elfde Koning van dien naam van Frankrijk;
— hij is geboren den elfden Maart, den elfden dag van die maand;
— ten elfde, in de elfde plaats;
— een elfde, een elfde deel;
— te elfder ure, zeer laat, bijna te laat.