Een aardje naar zijn vaartje
van een zoon gezegd, die - hetzij ten kwade of ten goede - naar zijnen vader aardt; Ndl. Wdb. I, 537. Deze zegswijze is in de 17 eeuw al zeer gewoon. Voor bewijsplaatsen zie Harrebomée I, 5; Brederoo III, 191; Ogier, 28: En had' ick de weet Dat gy waert een aertjen, naer 't Vaertjen, ick smeet U met de Cop tegen de steen...