naar
...
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Muiswerk Educatief (2017)
naar - voorzetsel 1. in de richting van ♢ we gaan naar Amsterdam 2. in overeenstemming met ♢ het huis is naar zijn idee ingericht 1. alles gaat naar wens ...
Fa. A.J. Osinga (1952)
1. praep., nei; (volgens), neffens; — bed, op bêd; — huis, op nei hûs, nei hûs (ta), op hûs oan, yn. 2. adj. & adv., aeklich, aeklik.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-der, -st), 1. akelig, ijselijk, treurig, droevig, slecht: nare geschiedenissen; een naar verhaal; wij beleven nare tijden; — hij is er naar aan toe, is erg ziek, verkeert in een ongunstige toestand; — naar weer; 2. benauwend, somber: de nare nacht; de stad scheen geheel verl...
M. J. Koenen's (1937)
I. bn., bw.; naarder, naarst (akelig; treurig; onaangenaam, vervelend): het is naar weer; nare tijden; ik voel mij zo naar; hij is er naar aan toe, erg ziek, arm enz.; wat een nare vent! II. vz. (1 in de richting van; 2 volgens, overeenkomstig; 3 wat betreft): 1. zij gaan naar school, naar de kerk; 2. handel naar mijn woord; zij heet naar haar moe...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: