Wat is de betekenis van duidelijk?

2025-07-14
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Duidelijk

bn. bw. (-er, -st), 1. gemakkelijk te begrijpen, te verstaan, geen misverstand toelatend: een duidelijke uiteenzetting, verklaring; — het is mij duidelijk geworden, ik heb het begrepen ; — 't is duidelijk, dat..., ieder ziet het in ; — ion. iets duidelijk maken, het zorgvuldig uitleggen; (ook) het...

2025-07-14
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

duidelijk

duidelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet mis te verstaan Dit was een duidelijke verklaring van de oorzaak ervan. 2. goed te herkennen Zijn laatste foto gaf de duidelijkste weergave. 3. gemakkelijk te begrijpen De le...

2025-07-14
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

duidelijk

duidelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: dui-de-lijk 1. goed te snappen ♢ dat is een duidelijk plan 1. iemand iets duidelijk maken [het hem goed uitleggen] 2....

2025-07-14
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Duidelijk

adj. & adv., dûdlik, klear, dûdlik en klear, biskeidlik, biskiedlik, biskieden; (adv.), skiedlik; — maken, oan it forstân bringe, fordûts(kj)e; — worden, opklearje; het iswat je moet doen, de wei leit foar dy.

2025-07-14
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2025-07-14
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

duidelijk

bn., bw. (gemakkelijk te begrijpen, geen misverstand toelatend; klaar, helder, goed te onderscheiden, te lezen, te verstaan): een — bewijs, schrift; voor ieder klaar en —; iets — uitleggen; — spreken; -heid, v. (het duidelijk-zijn): de — van een vertoog; -shalve, -halve, bw. (ter wille van de duidelijkheid).

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-14
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

duidelijk

bn. en bw. (-er, -st) 1. gemakkelijk te begrijpen: een denkbeeld; een -e voorstelling; iemand iets maken, uiteenzetten; het wordt, is (mij) -; spreken. Syn. ➝ begrijpelijk. 2. goed waarneembaar, goed onderscheidbaar: een zeker wantrouwen was in hem. Tgst. vaag.