Wat is de betekenis van drommel?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

drommel

(17e eeuw) (euf.) duivel. Vandaar bastaardvloeken zoals: te duivel; wat duivel. • Op een mythische verklaring van een natuurverschijnsel wijst onze zegswijze ‘de duivel slaat zijn wijf’, als het regent en de zon schijnt. Volksbenamingen zijn: blikskater, boeman, bokspoot, de booze, deksel, duker, donder, droes, drommel, duivekater,...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

drommel

drommel - Zelfstandignaamwoord 1. duivel 2. beklagenswaardig persoon 3. uitroep van boze verontwaardiging drommel - Bijvoeglijk naamwoord 1. duivels Vorige week zagen en hoorden we SP-wethouder Laurens Ivens zijn eigen beleid prijzen inzake Airbnb. Hij had na maandenlange bikkelharde onderhan...

2024-04-26
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

drommel

Eufemisme voor duivel; voornamelijk als uitroep of bastaardvloek: ‘De drommel, wat hoor ik daar?’ Ook in uitdrukkingen zoals: ‘de drommel mag het weten; iemand voor de drommel wensen enzovoort’. Door de duivel een bijnaam te geven, vermijdt men zijn echte naam te moeten uitroepen. Volgens het WNT wellicht ontleend aan het Middelnederlandse woord ‘d...

2024-04-26
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

drommel

Door de duivel een pseudoniem te geven, vermijdt men het noemen van zijn naam, waardoor hij niet echt aan- of opgeroepen wordt (Rooijakkers 1994). Drommel betekende oorspronkelijk ‘klein, ineengedrongen mannetje’ en werd door betekenisoverdracht een wat gemoedelijk klinkend woord voor duivel. In het Middelnederlands vinden...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

drommel

duiwel; sukkelaar.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Drommel

s., drommel, droes, deale; arme —, earme lúsangel; om deniet om ’e wet net, om ’e deale net, om ’t effen net; wat —, deale, diker, diveker deksel.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Drommel

I. m. (-s), gemoedelijk voor: duivel, de Boze: loop naar de drommel; daar mag de drommel uit wijs worden; daar speelt de drommel mee, daar begrijp ik niets van; om de drommel niet, zeker niet, in ’t geheel niet; voor de{n) drommel! — de drommel! krachtterm; — een arme drommel, medelijdende benaming voor een beklagenswaardig persoo...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

drommel

I. m. -s (vero. menigte; massa); II. m. -s, drommeltje (1 duivel; 2 met arme: stakkerd): 1. loop naar den —; om den — niet; te —! wat —! 2. arme —.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

drommel

I. m. (-s) [msch. ~ dreumes] 1. duivel, maar zachter klinkend: loop naar de -! de mag het weten, het lijkt mij onmogelijk het te weten te komen. 2. Verzw. sukkelaar: die arme liep alles tegen. drommel. II. m. (-s) Min. massa: daar is de hele -.