Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

Gepubliceerd op 14-11-2019

drommel

betekenis & definitie

Door de duivel een pseudoniem te geven, vermijdt men het noemen van zijn naam, waardoor hij niet echt aan- of opgeroepen wordt (Rooijakkers 1994). Drommel betekende oorspronkelijk ‘klein, ineengedrongen mannetje’ en werd door betekenisoverdracht een wat gemoedelijk klinkend woord voor duivel. In het Middelnederlands vinden wij de verwensing de drommel sla de vent ‘moge de duivel die man met onheil treffen’. Als bastaardvloek en uitroep komt drommel vooral voor na vraagwoorden.

Bij P.A. de Génestet [1871] lezen wij bijvoorbeeld “Wie, drommel, leerde u toch zoo lief En geestig Uw woordjes te schikken?” In de 17de eeuw komt ook voor iemand voor den drommel op Marken wenschen! in de betekenis ‘ophoepelen’. Als bastaardvloek is sinds de 19de eeuw ook in gebruik de drommel moet me halen; voor de drommel! De verwensing loop naar de drommel! is kenmerkend voor een bepaald stijlregister en zeker geen gemeengoed van alle moedertaalsprekers.

Als markies de Cantecleer in de albums van Heer Bommel en Tom Poes van Marten Toonder niet verknocht was aan parbleu! en fi donc!, dan zou je drommels en wat drommel! bij hem verwachten. Zelf zou ik het schertsend gebruiken.

De krachttermen voor de(n) drommel! en de drommel lijken mij, als zij nog in het actieve taalgebruik voorkomen, versteende fossielen waarmee men aandacht probeert te trekken. Ook volgens de woordenboeken is het een zwakke, vaak schertsende verwensing.zie derde maat, droelie, droeskop, drommelskop, drumpel, duiker, duin, duivekater, duivel, duiventer, duizend, Heintjeman, Heintje Pik, Joost, Marken, nikker, pestilentie, pikken, pokken, popelsie, vijand.