Dat
(mv. die), I. vnw., 1. aanw. vn. voor het onz. geslacht, zelfst. en bijv., wijst iets aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid des sprekers bevindt: dat dorp is Voorburg; dat (hetgeen gij daar ziet) is Voorburg ; — ook gebruikt als men iets niet nader specificeren wil: hij heeft dat en dat gezegd; — wijst terug op iets dat tevor...