Wat is de betekenis van buurman?

2024-04-26
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

buurman

man die naast iemand woont. man die naast iemand woont; man waar iemand naast woont; man die bij iemand in de buurt woont. Voorbeelden: Kinderen moeten wel spelen, maar liever niet op pa en ma's gazonnetje en een schommel is uit den boze, krijg je toch kale plekken! Hij zou maar eens minder mooi zijn dan die van de buurman. Dan...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

buurman

buurman - Zelfstandignaamwoord 1. een man naast wie men woont Toen mijn buurman op vakantie was, zorgde ik voor zijn huisdieren. Woordherkomst samenstelling van buur en man

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

buurman

buurman - zelfstandig naamwoord uitspraak: buur-man 1. wie naast je woont of zit of staat ♢ de tuin van de buurman grenst aan onze tuin Zelfstandig naamwoord: buur-man de buurman de buur...

2024-04-26
Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Buurman

Van het zelfstandig naamwoord buurman, duidend op de status van rechthebbende in een plattelandsgemeenschap, ingezetene van een buurschap (tegenover Uitman).

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

buurman

bure, persoon wat naby of digby iemand woon.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Buurman

s., buorman, pl. -I j u.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Buurman

m. (...lieden), buur; iem. die naast ons woont, zit, staat enz.; ook van landen en volken, scherts, ook van zaken gezegd; — (spr.) al te goed is buurmans gek (of: is andermans bloed), wie te goed is, wordt het slachtoffer zijner goedheid, vindt stank voor dank; — vraag het mijn buurman, die weet het ook niet, in ant...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

buurman

m. buurlui, buurlieden (1 buur; iem., die naast ons, in onze nabijheid woont; 2 iem., die naast ons zit, staat enz.): 1. buurman kwam wat praten; 2. wie was op het concert je buurman? zegsw. al te goed is buurmans gek, wie al te goed is, wordt het slachtoffer van zijn goedheid.