Wat is de betekenis van bomen?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bomen

bomen - Werkwoord 1. (inerg) langdurig en uitgebreid praten over minder belangrijke zaken 2. (ov) (scheepvaart) met een lange stok een bootje voortduwen Een bok was een scheepstype dat uitsluitend geboomd werd. bomen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naa...

2024-04-26
XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Bomen

Bomen - Amsterdam had al in de 14de eeuw een keur die de bomen moest beschermen. Op beschadiging stond een flinke boete. In 1627 werd de eerste officiële stadsgaardenier benoemd, die zich met de houtvesterij bezig hield. In de 17de en 18de eeuw moet de stad bijzonder boomrijk geweest zijn, zoals nog op oude prenten te zien is. Vooral de grachten wa...

2024-04-26
Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

BOMEN

spelen een grote rol in volksverhalen en -gebruiken; zo kent men in Noord-Brabant o.m. de duivelsboom, een vreemde spar, welke gedaante door de duivel zou zijn aangenomen, in Oisterwijk; een kabouterboom, waarin aardmannetjes zouden verblijven, o.m. in Haaren en Moergestel: een doornboom in Hilvarenbeek; heksenbomen in diverse plaatsen, o.m. te ken...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bomen

v., kloetsje, bome, boomkje, skouwe, kloeterje, kluotterje.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bomen

I. (boomde, heeft geboomd), 1. (kleine schepen, vlotten) in ondiep water met een boom voortduwen. 2. (deuren, luiken) met een sluitboom sluiten; 3. (weverij) de ketting door de evenaar uitgespreid op de kettingboom winden. 4. (jag. v. e. fazant die wordt opgedaan, d.i. gezien terwijl hij de vlucht neemt) zich op een boomtak neerzetten. 5. (gemeenz....

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bomen

boomde, h. geboomd (een schip met een vaarboom voortbewegen inz. in ondiep water; gezellig praten, een boom opzetten).

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bomen

('bo:mən) (boomde, heeft geboomd) 1. met een vaarboom voortbewegen: een schip uit de haven -. 2. met een sluitboom sluiten : luiken -. 3. gezellig praten : over iets -.

2024-04-26
Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Bomen

Werkwoord: uitbomen, bomen, punteren, kloeten, aanbomen, doorbomen, voortbomen, een schip slepen, afslepen, naslepen, touwen, treilen, boegseren, wegboegseren, paarden, doorjagen, de lijn aanslaan, in de lijn (het lijntje) lopen, hang aan. Naamwoord: sleepvaartdienst, sleepvaart, afsleping, sleepdienst, bargedienst, sleeplijn, sleep...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Bomen

Pracht van ons landschap. Heb je wel eens opgelet, hoe mooi een boom eigenlijk is met zijn sterk groen bladerkleed? Als je er één alleen op een heuvel ziet staan, de donkere takken net als armen uitgestrekt tegen den avondhemel, of als je er een heleboel bij elkaar ziet in een bos, waar de zon doorheen speelt als met duizenden gouden...