achenebbisj, aggenebbisj
(1904) (inf.) onder joden een uitroep van medelijden, spijt of sympathie: `helaas, ocharm, jammer genoeg'. Nooit gebruikt m.b.t. iets dat plezier, geluk verschaft, tenzij er ironie bij komt kijken. Talrijke varianten, o.a. ‘ache nebbiesj, aggenebbiesch, aggenebbiesj’. Ook als eerste lid van een samengesteld woord: sjofel, armoedig. De h...