achenebbisj (I)
ook: aggenebbisj, ochenebbisj, oggenebbisj (< ach + Jidd. nebbisj (< Oud-Tsjechisch neboh, stumper?)), uitroep van medelijden of teleurstelling, ocharm, jammer genoeg, helaas. Zie nebbisj: ‘Laat je geen vellevet in je handen stoppen.’ ‘Die is goed...! Achenibbes! ... Tante Koossie kan je naar een boodschap sturen’, SMI...