Wat is de betekenis van Afslaan?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

afslaan

(1937) (Barg.) afgeven, toevertrouwen. • Hij heeft zijn poet afgeslagen aan een ander toevertrouwd. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afslaan

afslaan - Werkwoord 1. (ov) iets weigeren aan te nemen Hij sloeg een tweede borrel af omdat hij nog moest rijden. 2. (ov) door een slaande beweging iets omlaag doen bewegen Deze thermometer moet nog afgeslagen worden. 3. (ov) een aanval...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afslaan

afslaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: af-slaan 1. een andere kant opgaan ♢ we reden dezelfde kant op, maar plotseling is hij afgeslagen 2. stoppen met draaien ♢ de cv-ketel is afgeslagen...

2024-04-28
Golfsportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

afslaan

(ov ww; sloeg af; h. afgeslagen) - verrichten van de eerste slag op een hole, syn. drive, tee-off

2024-04-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

afslaan

- iemand afslaan, iemand aftuigen, neerslaan, bewusteloos slaan.

2024-04-28
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Afslaan

Afslaan - het losmaken van een zeil van vallen, stag, mast of andere rondhouten.

2024-04-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

afslaan

afgeslaan; afweer (aanval); verminder (prys); afskakel (elek.); beginhou slaan (tennis).

2024-04-28
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Afslaan

noemt men het slaan van de merrie naar de hengst als deze bij elkaar worden gebracht en de eerste niet hengstig is. Daar hengstigheidsverschijnselen niet altijd duidelijk zijn bij de merrie en men toch wel graag wil weten of een dekking resultaat heeft gehad, gaat men drie weken na het dekken weer met de merrie naar de hengst. Slaat deze nu af dan...

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afslaan

v., ôfslaen; (van wal door water), útbiggelje, ôfdiggelje; (van wallen door kielzog), útsokje.