afslaan
(1937) (Barg.) afgeven, toevertrouwen. • Hij heeft zijn poet afgeslagen aan een ander toevertrouwd. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
Marc De Coster (2020-2023)
(1937) (Barg.) afgeven, toevertrouwen. • Hij heeft zijn poet afgeslagen aan een ander toevertrouwd. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
Wiktionary (2019)
afslaan - Werkwoord 1. (ov) iets weigeren aan te nemen ♢ Hij sloeg een tweede borrel af omdat hij nog moest rijden. 2. (ov) door een slaande beweging iets omlaag doen bewegen ♢ Deze thermometer moet nog afgeslagen worden. 3. (ov) een aanval...
Direct toegang tot alle 14 resultaten over Afslaan?
Muiswerk Educatief (2017)
afslaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: af-slaan 1. een andere kant opgaan ♢ we reden dezelfde kant op, maar plotseling is hij afgeslagen 2. stoppen met draaien ♢ de cv-ketel is afgeslagen...
Jan Luitzen (2009)
(ov ww; sloeg af; h. afgeslagen) - verrichten van de eerste slag op een hole, syn. drive, tee-off
Peter Bakema (2003)
- iemand afslaan, iemand aftuigen, neerslaan, bewusteloos slaan.
Kramer en de Bruin (1971)
Afslaan - het losmaken van een zeil van vallen, stag, mast of andere rondhouten.
Veerman (1954)
noemt men het slaan van de merrie naar de hengst als deze bij elkaar worden gebracht en de eerste niet hengstig is. Daar hengstigheidsverschijnselen niet altijd duidelijk zijn bij de merrie en men toch wel graag wil weten of een dekking resultaat heeft gehad, gaat men drie weken na het dekken weer met de merrie naar de hengst. Slaat deze nu af dan...
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., ôfslaen; (van wal door water), útbiggelje, ôfdiggelje; (van wallen door kielzog), útsokje.
Van Dale Uitgevers (1950)
(sloeg af, heeft en is afgeslagen), 1. door slaan verwijderen, plotseling verjagen of doen afstuiven: het stof, de sneeuw, de regen van de kleren —, ook zijn kleren, zijn hoed, zichzelf afslaan, zijn kleren van het stof, de sneeuw ontdoen ; — iem. de hoed, de jongens van de stoep, de vliegen van het vlees afslaan ;...
M. J. Koenen's (1937)
sloeg af, h. (1,2, 3, 5), i. (4, 6, 7, 8), afgeslagen (1 door slaan verwijderen; verdrijven, verjagen; 2 [kortaf] van de hand wijzen, weigeren; 3 door slaan van iets scheiden; van boven naar beneden doen vallen; 4 plotseling van iets afvallen; 5 minder in prijs stellen; 6 minder in prijs worden; 7 een andere richting inslaan inz. zijwaarts; 8 Z.-N....
Jozef Verschueren (1930)
('af) (sloeg af, afgeslagen) I. (heeft) 1. door slaan verwijderen : het stof (van zijn klederen) –. 2. door slaan reinigen : zijn klederen –. 3. rondom zich slaan : van zich –. 4. een aanval doen ophouden : iemands geweld –. Syn. afweren. 5. door slaan afscheiden : de kop van een spijker –; de stroom heeft een ged...
J.H. van Dale (1898)
AFSLAAN, (sloeg af, heeft en is afgeslagen), door slaan verwijderen, plotseling verjagen of doen afstuiven : het stof, de sneeuw, den regen van de kleeren, ook zijne kleeren, zijn hoed, zichzelf afslaan, zijne kleeren van het stof, de sneeuw ontdoen; iem. den hoed, de jongens van de stoep, de vliegen van het vleesch afslaan; — de merrie heeft...
J.V. Hendriks (1898)
zie Afhakken.
Jacob van Lennep (1865)
b.w. 1. Afweeren. ’t Gelukte hun, des vyands eersten aanval Af te Slaan. 2. Strijken, wegnemen, bergen, het tegenovergestelde van ophijschen, bijzetten. De zeilen afslaan. 3. o.w. - Met geweld afraken. Hy is van zijn anker Afgeslagen.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.