Wat is de betekenis van afbreken?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afbreken

afbreken - Werkwoord 1. (ov) met de grond gelijk maken Het huis werd compleet afgebroken. 2. (ov) voortijdig beëindigen Als een dam-, schaak- of go-partij niet binnen de afgesproken speeltijd beëindigd is, kan deze worden afgebroken. 3. (ov) do...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afbreken

afbreken - onregelmatig werkwoord uitspraak: af-bre-ken 1. het niet overeind laten staan, uit elkaar halen ♢ dit gebouw wordt binnenkort afgebroken 1. afbrekende kritiek [negatieve kritiek, waar je...

2024-04-26
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

afbreken

Van een kleur: een of meer kaarten afgooien in een kleur, waardoor de dekking in die kleur wordt opgegeven.

2024-04-26
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Afbreken

Samen met anderen iets afbreken symboliseert de wil om af te rekenen met negatieve situaties of met een slechte relatie en daardoor tot iets positiefs te komen. De sloop van een huis in de droom symboliseert de angst, dat de eigen persoonlijkheid of de goede reputatie aangetast zouden kunnen worden. Zelf afbreken: men doet moeite om een psychische...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afbreken

v., ôfbrekke, (to)slope, delnimme; de verkering —, it útmeitsje.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afbreken

(brak af, heeft en is afgebroken), 1. door breken scheiden of afzonderen: een tak van de boom, een bloem van haar steel afbreken ; 2. door breken knotten : de draad afbreken, een gedeelte afscheiden ; (fig.) de draad (van een verhaal) afbreken, het niet vervolgen ; — woorden af breken, in twee delen splitsen (aan...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afbreken

brak af, heeft (1, 3, 4, 5), is (2) afgebroken: 1. door breken scheiden: een tak afbreken; 2. door breken gescheiden worden; breken: de punt van het mes is afgebroken; het touw brak af; 3. plotseling ophouden met: een rede, een gevecht afbreken; 4. slechten, omverhalen: een huis afbreken; 5. scherpe critiek uitoefenen: een roman, een stelsel afbrek...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afbreken

('av) (brak af, afgebroken) I. (heeft) 1. doorbreken scheiden : een stuk van een pijp de draad -. Tgst. ➝ aanbinden. 2. door er iets af te breken, stukmaken : een pijp -. 3. niet volledig uitspreken : een woord -. 4. aan het einde van een regel in tweeën splitsen : „elkander” is aldus af te breken : elk-ander. 5. doen op...