Gepubliceerd op 11-11-2021

afbreken

betekenis & definitie

brak af, heeft (1, 3, 4, 5), is (2) afgebroken:

1. door breken scheiden: een tak afbreken;
2. door breken gescheiden worden; breken: de punt van het mes is afgebroken; het touw brak af;
3. plotseling ophouden met: een rede, een gevecht afbreken;
4. slechten, omverhalen: een huis afbreken;
5. scherpe critiek uitoefenen: een roman, een stelsel afbreken; iem. afbreken.

< >