Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afbreken

betekenis & definitie

(brak af, heeft en is afgebroken),

1. door breken scheiden of afzonderen: een tak van de boom, een bloem van haar steel afbreken ;
2. door breken knotten : de draad afbreken, een gedeelte afscheiden ; (fig.) de draad (van een verhaal) afbreken, het niet vervolgen ; — woorden af breken, in twee delen splitsen (aan het einde van een regel);
3. (onoverg.) door breken zich scheiden of afzonderen van het overblijvend gedeelte: de punt brak van de stok af; breken, verbroken worden: de stok brak bij het ondereind af;
4. (krijgsw.) (van een troepengedeelte) in frontbreedte verminderen, doordat enige manschappen zich van het gelid afscheiden om achter de overige te volgen: een peloton, een sectie rotten afbreken, smaller maken;
5. plotseling (doen) ophouden: de lezing, een verhaal, een gevecht, een briefwisseling, onderhandeling, verkering enz. afbreken; — het stilzwijgen afbreken (gewoonlijk verbreken), beginnen te spreken na eer poos gezwegen te hebben ; — zijn rede afbreken, niet verder spreken; — zijn werk afbreken, eindigen met, staken; — hier breek ik af (t. w. mijn brief); — telkens onderbreken: met een stem door snikken afgebroken; een afgebroken stijl, afgebroken ivoor den, onsamenhangend; kort afbreken, een gesprek enz. plotseling staken;
6.(timmer- en metselwerk) het geheel verbreken door de delen uit elkander te nemen: een huis enz. afbreken; (spr.) als het huis volbouwd is, breekt men de steigers af, als men zijn oogmerk bereikt heeft, bekommert men zich niet meer om hen die daartoe behulpzaam zijn geweest; een kast afbreken, uit elkander nemen; — (scheik.) van zeer samengestelde verbindingen: ze in eenvoudiger bestanddelen ontleden;
7. (fig.) scherpe, ongunstige kritiek uitoefenen op : een leerstelsel, een theorie afbreken, het ongegronde of onzekere er van aantonen ; — een boek afbreken, zeer ongunstig beoordelen, zonder het goede te waarderen: afbrekende kritiek; — iem. afbreken, zijn tekortkomingen breed uitmeten en helder doen uitkomen, zonder oog voor zijn goede hoedanigheden te hebben;
8. het tot stand gebrachte vernietigen: de een breekt af, wat de ander opbouwt.