af
af - Bijvoeglijk naamwoord 1. (tweeletterwoord) klaar, gereed ♢ Het werk is nog lang niet af. 2. ergens vandaan gaan ♢ Hij rent van het ongeluk af. 3. naar beneden gaan ♢ Hij rijdt van de berg af. af...
Nederlandstalige WikiWoordenboek
af - Bijvoeglijk naamwoord 1. (tweeletterwoord) klaar, gereed ♢ Het werk is nog lang niet af. 2. ergens vandaan gaan ♢ Hij rent van het ongeluk af. 3. naar beneden gaan ♢ Hij rijdt van de berg af. af...
Nederlands woordenboek voor onderwijs
af - voorzetsel, bijwoord 1. ergens vandaan ♢ hij loopt de trap af 1. af en aan lopen [heen en weer lopen] 2. er hoeft niets meer aan gedaan te worden ...
Videofilmen; termen en begrippen (1992)
Afkorting van autofocus (automatische scherpstel- ling).
De Oosthoek is een Nederlandse encyclopedie die in verschillende uitvoeringen is verschenen
af. bw., 1. geeft een verwijdering te kennen bij werkwoorden van beweging: hij kwam juist van de plaats des onheils af (af versterkt het begrip door van uitgedrukt); van zich af spreken, zijn mening doen gelden tegenover een ander, met kracht spreken; hoeden af!, afgenomen, afgezet; vlug, de ketel af!, afgezet; mijn kop af (afgeslagen), als hij het...
Nederlands woordenboek (7e druk)
bw., 1. geeft een verwijdering te kennen bij werkw. van beweging : hij kwam juist van de plaats des onheils af, {af versterkt het begrip door van uitgedrukt); —van zich af spreken, zijn mening doen gelden tegenover een ander, met kracht spreken; — van zich af bijten, (fig.) (van mensen) bits bejegenen...
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
Het begrip af heeft 2 verschillende betekenissen: 1. af - AF bw. geeft eene verwijdering te kennen bij werkw. van beweging: hij kwam juist van de plaats des onheils af, (af versterkt het begrip door van uitgedrukt); — van zich af spreken. zijne meening doen gelden tegenover een ander, met kracht spreken; — van zich afbijten, (fig.) (...
Gerelateerde zoekopdrachten